Nu planten voor een bloeiend voorjaar!
De herfst is nu toch echt ingetreden. Bomen laten hun bladeren vallen, paddestoelen zijn overal te vinden. Veel vaste planten kruipen terug in hun schulp. De winter lijkt lang, de lente is nog ver weg. Dat vinden hommelkoninginnen en vroeg vliegende wilde bijen ook. Zij overwinteren op schuilplekjes, maar pakken de draad van hun voortplantingscyclus vroeg in het nieuwe jaar weer op. Ze hebben dan extra energie in de vorm van nectar nodig. Die vinden ze bijvoorbeeld in bloeiende voorjaarsbollen.
Het is nú de tijd om die bloembollen te planten! Met voorjaarsbollen help je de hommelkoninginnen en vroege wilde bijen op weg. Sneeuwklokjes (bloei januari-maart) en krokussen (februari-april) bloeien vroeg en zijn aantrekkelijk voor insecten. De meeste narcissen volgen al snel daarna (maart-april), net als bijvoorbeeld de oosterse sterhyacint (maart-april). Tulpen bloeien nog weer wat later (april-mei), evenals de kievietsbloem (april-mei). Tegen die tijd is de lente volop losgebarsten en is er meer keuze voor insecten. Onder de later bloeiende bollen die eveneens veel insecten lokken, vallen bijvoorbeeld verschillende alliums (sierui).
De keuze aan bloembollen is reuze. Houd bij het kiezen rekening met het volgende:
- Koop biologisch gekweekte bloembollen. Deze bloembollen bevatten geen bestrijdingsmiddelen. De bloemen van niet-biologisch gekweekte bollen bevatten gif waarmee je insecten juist niet helpt. Gelukkig kun je steeds makkelijker biologische bloembollen kopen. Kijk bijvoorbeeld eens bij de Warande, Natural Bulbs, of de Bijenstichting.
- Kies verwilderingsbollen, dat zijn winterharde bollen die ieder jaar terug komen. Ze handhaven en vermeerderen zichzelf. Dat vermeerderen gebeurt meestal in de eerste 6 weken na de bloei; zorg er dus voor dat je uitgebloeide bloemen voor die tijd niet afknipt of -maait. De zaden van sneeuwklokjes bevatten een ‘mierenbroodje’ (een lekkernij voor mieren). Dit lokt mieren, die vervolgens met het zaadje gaan slepen. Op die manier kunnen sneeuwklokjes zich door je hele tuin verspreiden! Voorbeelden van verwilderingsbollen zijn o.a. sneeuwklokjes, krokussen, narcissen, anemonen, blauwe druifjes, hyacinten, alliums en een aantal tulpensoorten. Sommige verwilderingsbollen zijn ook stinzenplanten. Stinzenplanten zijn planten die vanaf de 16e eeuw werden aangeplant op buitenplaatsen zoals rond landhuizen en kastelen (‘Stins’ is het Friese woord voor landhuis). Tot de stinzenbollen behoren o.a. sneeuwklokjes, sterhyacinten, sneeuwroem, winterakoniet, krokus, lenteklokje, bosanemoon, boshyacint, kievietsbloem.
- Kies, bijvoorbeeld bij narcissen en tulpen, zoveel mogelijk voor enkele bloemen. Complexe (dubbele) bloemen zijn moeilijk toegankelijk voor insekten.
- Houd rekening met de standplaats en grondsoort; sommige bloembollen hebben specifieke eisen (zoals zonlicht of een goed drainerende grond).
De meeste bollen plant je tussen oktober en december. Plant de bollen op een diepte van ongveer 3x hun lengte (en met een tussenafstand van minimaal 2x hun breedte). Je kunt een grasveld beplanten, of de bollen tussen de planten in je border zetten. In potten bereik je met bloembollen ook een leuk effect; je kunt dan met de zogenaamde ‘lasagnebeplanting’ een opeenvolgende bloei van verschillende bloembollen creëren. De bollen die het hoogst worden, plant je als onderste laag.
Een bloembol heeft iets magisch: de bol bevat namelijk feitelijk al alle ingrediënten voor de bloei. De blaadjes, de bloemknop en de worteltjes zijn allemaal in de basis al aanwezig. Deze ingrediënten ontwikkelen zich direct na de bloei, alvorens de bol in de zomer in rust gaat. Voor die ontwikkeling is veel energie nodig; laat het blad van een uitgebloeide bloembol daarom zo lang mogelijk zitten. Via dit blad vindt immers fotosynthese plaats, die de energie levert voor de ontwikkeling van de bol.