Inheems of niet inheems?
Al een tijdje probeer ik (zonder dat heel gestructureerd aan te pakken) te onderzoeken welke plant in mijn tuin de meeste bestuivende bezoekers trekt. De onderliggende vraag die me bezig houdt, en die ik ook vaak van klanten krijg, is in hoeverre inheemse planten nou altijd aantrekkelijker zijn voor insecten dan niet-inheemse planten (‘exoten’). En de dáár weer onderliggende vraag is natuurlijk: in hoeverre moeten we alleen nog maar inheemse planten in onze tuinen zetten?
Er is geen eenduidig antwoord. Het begint al met de definitie van ‘inheemse plant’. Dit zijn in ieder geval planten die al eeuwenlang in een bepaald gebied aanwezig zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen archeofyten (die al sinds vóór het jaar 1500 in het gebied aanwezig zijn) en neofyten (die wel tot de wilde flora worden gerekend, maar pas na 1500 zijn ingeburgerd). Wat inheemse planten in ieder geval kenmerkt, is dat zij aangepast zijn aan de omgeving én samenwerken met de dieren in die omgeving. 80% van onze inheemse planten wordt door insecten bestoven, waarvan het merendeel door bijen. Alles berust op een ingenieus samenspel tussen bloeitijd van de plant en vliegtijd van het insect, en tussen bijvoorbeeld de vorm van de bloem en de tonglengte van het insect. Er zijn zogeheten polylectische insecten, die niet kieskeurig zijn en veel verschillende planten gebruiken als nectar- en stuifmeelbron (bijvoorbeeld de honingbij en de aardhommel). Er zijn ook selectievere insecten (oligolectisch), die een aantal verwante plantsoorten gebruiken. Zo vliegt de pluimvoetbij vooral op planten uit de composietenfamilie. En tot slot heb je hele kieskeurige insecten (monolectisch) die echt heel specifiek één plantsoort nodig hebben voor hun voeding en voortplanting. Vooral voor deze insecten is het samenspel met de betreffende plant van groot belang!
Nu terug naar mijn vraag. Mijn (niet al te gestructureerde) observatie leert dat zowel de inheemse als niet-inheemse planten in mijn tuin bezocht worden door bestuivers. Het zijn inderdaad opvallend vaak aardhommels en honingbijen (polylectische bijen), die ik op de niet inheemse planten zie. Als je de soorten insecten wil helpen die sterk in aantal zijn afgenomen de laatste jaren (55% van de bijna 360 soorten wilde bijen in Nederland is inmiddels uitgestorven, en als we niet oppassen, worden dat er meer en meer!), dan loont het de moeite om speciaal voor hen planten neer te zetten waar zij sinds jaar en dag een samenwerkingsverband mee hebben. En dat, ja, je raadt het al, zijn vooral inheemse soorten.
Mijn conclusie: zorg voor een grote variatie aan bloeiende planten in je tuin. Hoe meer soorten, hoe beter. Zorg voor planten die vroeg bloeien, en planten die juist laat bloeien. Gebruik in ieder geval meerdere inheemse soorten planten, maar vul gerust aan met niet inheemse soorten, zo lang de bloemen daarvan maar stuifmeel en nectar produceren die bereikbaar zijn voor onze insecten. Veel dubbelbloemige cultivars zijn niet toegankelijk voor insecten, en sommige soorten (zoals hortensia soorten) produceren nauwelijks nog nectar en stuifmeel. Die kunnen dan wel mooi zijn, maar dragen niet bij aan het behoud van onze natuur!
Voor de liefhebber, op de foto boven zie je van links naar rechts en van boven naar beneden:
1. Heracleum sphondylium L. (gewone berenklauw) – kleine rode weekschild (Rhagonycha fulva)
2. Geranium sanguineum (bloedooievaarsbek) – honingbij (Apis mellifera)
3. Achillea ptarmica (wilde bertram) – weidevlekoog (Eristalinus sepulchralis)
4. Monarda ‘Cambridge scarlet’ (bergamotplant) – aardhommel (Bombus terrestris)
5. Scrophularia nodosa (knopig helmkruid) – niet te identificeren bij
6. Echinops ritro subsp. ruthenicus ‘Platinum Blue’ (kogeldistel) – aardhommel(groep) (Bombus terrestris/lucorum/magnus/cryptarum)
7. Scabiosa columbaria (duifkruid) – dagpauwoog (Aglais io)
8. Allium angulosum (kantlook) – aardhommel (Bombus terrestris)
9. Liatris spicata (lampenpoetser) – bruin zandoogje (Maniola jurtina)